Sta open voor radicalen die hun weg verlaten

– Volkskrant 20 december 2008 –

Terugblik op de discussies over de jaren tachtig die ik afgelopen najaar voerde.

Na de commotie rond de publicatie van mijn boek Klimaatactivist in de politiek en mijn aftreden als Kamerlid keert begin september de publicitaire rust terug. Als kersvers oud-Kamerlid kan ik me richten op de stroom uitnodigingen om lezingen te geven en in discussie te gaan. Over de klimaatcrisis, maar de eerste tijd minstens zo vaak over de jaren tachtig en het actievoeren. Dat levert niet zelden interessante en onverwachte ontmoetingen op. Zo beland ik op een druilerige ochtend in oktober in een Jeugdherberg in Schoorl waar ik te gast ben bij de Amsterdamse politie. Vijftig agenten, waarvan de meesten al lang bij de politie werken, zijn daar op cursus over de vraag hoe escalatie bij een demonstratie kan worden voorkomen Ik vertel de politiemensen over de impact van mijn eerste ervaring met politiegeweld. Met honderden andere krakers stond ik, eind jaren zeventig, arm in arm voor een pand in de Amsterdamse Kinkerbuurt om de ontruiming ervan te voorkomen. ME-ers werden op ons afgestuurd. Ik kreeg klappen op mijn hoofd, kwam om de grond terecht, mijn bril werd vertrapt. Terwijl ik dit vertel staat een blonde politieman op: ‘ik was daar ook. Het was ook voor mij de eerste keer’. We blijken nog iets anders gemeen te hebben: beiden zijn we na deze vuurdoop verhard. Krakers en politie werden elkaars vijand. De ontruiming was de opmaat naar nog veel meer confrontaties.

De confrontaties hebben ook bij deze vijftig politiemensen voelbaar sporen achtergelaten. De stenen zijn hen om de oren gevlogen. Sommigen zijn thuis bedreigd. We proberen elkaar te begrijpen. Dat lukt beter dan ik had verwacht. Ook omdat we allemaal beseffen dat het analyseren van de confrontaties van destijds iets anders is dan het rechtvaardigen ervan.

Met de autobiografische passages in mijn boek heb ik niet de geschiedenis van de jaren tachtig willen schrijven. Ik heb lessen willen trekken, die relevant zijn voor maatschappelijke bewegingen van nu. Hoe voorkomen we dat een beweging radicaliseert? Hoe betrekken we veel mensen bij maatschappelijk protest? Maar door alle aandacht voor mijn actieverleden ben ik zelf in augustus weer helemaal die geschiedenis ingezogen. Ik denk opnieuw na en discussieer over de betekenis van onze acties in de jaren tachtig en mijn eigen rol daarin. Eind augustus wordt ik door twee Amsterdamse onderzoekster gevraagd of ik het woord wil voeren bij de presentatie van hun boek over deradicalering van Moslimjongeren in de Amsterdamse Rode Hoed. Marieke Slootman en Froukje Demant hebben processen van deradicalisering onderzocht in de kraakbeweging, bij radicale Molukkers, bij extreem rechts en in radicaal Islamitische kring. Ze willen ontdekken hoe deradicalisering bij radicale moslimjongeren kan worden gestimuleerd. Wanneer en waarom laat je een politieke beweging los waar je je eerst met hart en ziel voor hebt ingezet? Ze vragen me of ik overeenkomsten zie tussen deradicalisering in de kraakbeweging en moslimsradicalen.

Er zijn overeenkomsten, al zijn de verschillen groter. Moslimradicalen keren zich af van de Nederlandse cultuur en gaan met hun rug naar de samenleving staan, terwijl de kraakbeweging, zeker in het begin, in de jaren tachtig diep in de samenleving was geworteld. De belangrijkste overeenkomst is een sterke afkeer van de autoriteiten, wat zich uit in een schematisch ‘wij-zij’-denken. Het gevolg is dat je je veel minder rekenschap gaat geven van de effecten van ons optreden op de rest van de samenleving. In de kraakbeweging gingen de methoden daardoor steeds minder deugen. Veel krakers hebben hun eigen moment gehad waarop ze dat inzagen. Voor mij is zo’n beslissend moment geweest de gewelddadige verstoring van een vergadering van de Centrumpartij van Janmaat in Kedichem, waar ik overigens zelf niet bij was. Het hotel waar vergaderd werd, ging in vlammen op en de vrouw van Janmaat verloor hierbij haar been. Ook de opkomst van RARA, die het plegen van aanslagen met bommen als handelsmerk had, was voor mij onaanvaardbaar. Juist omdat de opkomst van RARA voor mijzelf een breekpunt vormde, is het zo absurd dat de Telegraaf en de Volkskrant mij er in augustus van beschuldigden in deze organisatie een leidende rol gespeeld te hebben. Ik heb juist part nog deel aan RARA gehad en me er altijd fel tegen verzet. De studie Teruggang en uittreding van Demant en Slootweg laat zien dat ook voor radicale moslimjongeren de omgang met geweld vaak een breekpunt vormt. Een jongen zegt: ‘Ik denk dat de moord op van Gogh het moment was waarop ik op een andere manier over gewelddadige acties ging denken.’

Demant en Slootman concluderen dat de samenleving moet openstaan voor radicalen die de ingeslagen weg willen verlaten. Hieraan schort het te vaak voor radicale moslims die hun radicale gedachtegoed willen afzweren. Ze weten zich onvoldoende welkom. Dat was voor ons in de jaren tachtig wel anders. Het Amsterdamse gemeentebestuur werkte in de tweede helft van de jaren tachtig actief mee aan de legalisering van de grote gekraakte school waar ik samen met twintig anderen in woonde. Toen we eind jaren tachtig het initiatief namen voor een grote geweldloze blokkade tegen Shell om het bedrijf te pressen te vertrekken uit Zuid-Afrika deden de vakbonden en de meer traditionele Zuid-Afrikacomités dit graag met ons samen. Wij wisten ons welkom en konden verder met nieuwe vormen van actievoeren. Het is opvallend hoeveel voormalige krakers in de loop van de jaren tachtig met grote bezieling de mars door de instituties zijn begonnen, of zelf eigen projecten zijn gestart. Maar het is even opvallend als prijzenswaardig dat hen die kans geboden is. Het ‘wij-zij’ bleek minder hard en star dan wij dachten. Ik kon met mijn politieke geschiedenis zonder problemen in 2002 toetreden tot de Tweede Kamer. Dit was voor mij een bewijs voor de kracht van onze democratie: niemand is afgeschreven, iedereen is welkom, mits hij open is over zijn verleden en de uitgangspunten van ons democratisch bestel onderschrijft. Des te groter was voor mij de verrassing om meer dan zes jaar later alsnog in een situatie terecht te komen – ook door onhandig handelen van mijzelf – waarin mij met schrille stem verweten werd onvoldoende afstand van mijn verleden te hebben genomen. De nieuwsgierigheid blijkt in de nieuwe eeuw alsnog kleiner geworden, en het revanchisme gegroeid.

Tegelijkertijd werpen na de publicatie van mijn boek vanaf de andere kant sommigen van mijn strijdmakkers van weleer mij voor de voeten de oude idealen te veel te hebben losgelaten. Veel van de oude bekenden met wie ik discussieer, was ik het oog verloren en zie ik nu weer terug. Ze blijken journalist, wetenschapper of fietsenmaker geworden. Soms is dit weerzien hartelijk, soms stroef. Opnieuw, net als in de jaren tachtig, voeren we heftige discussies over geweld. Ook toen al was ik kritisch over geweldsgebruik. ‘Je hebt nu veel te weinig nadruk erop gelegd dat de politie als eerste sloeg’, wordt me toegeroepen. ‘Dan is het goed en logisch dat we terugmepten’. Anderen vragen: ‘dacht je dat als er geen geweld was gebruikt er ook zoveel publiciteit was geweest?’ Soms zijn dit soort acties nodig om een issue te agenderen’. Ik ben het hier volstrekt mee oneens. In een parlementaire democratie is er voor actievoerders geen legitimatie voor het gebruik van geweld. De zuiver instrumentele argumentatie dat een gewelddadige actie tenminste tot publiciteit leidt vind ik verwerpelijk, ook omdat ik te vaak de gevolgen ervan heb gezien. De slachtoffers van het geweld dragen nog jaren de trauma’s ervan met zich mee.

Het antwoord op de vraag waar de grenzen van het actievoeren liggen is helder: acties moeten openbaar en geweldloos zijn. Ze moeten passen binnen de rechtstaat: wie de wet heeft overtreden moet daar bij de rechter verantwoording voor afleggen.

Sommige voormalige strijdmakkers verwijten mij dat ik met mijn veroordeling van een aantal acties uit jaren tachtig ‘rechts kansen heb geboden’. Ik ben het hier fundamenteel mee oneens. Ik ben ervan overtuigd dat je alleen sterker kunt worden door je fouten en zwaktes te erkennen en daar lessen uit te trekken. Anders kom je niet los van je verleden.

Net als mijn generatiegenoten herken ik me niet in het beeld dat de media afgelopen zomer schetsten van de jaren tachtig, alsof het geweld dominant was in die periode. Zo’n beeld doet volstrekt geen recht deed aan alle verschillende acties en initiatieven die er destijds waren. Voor mij valt de balans van de jaren tachtig per saldo positief uit. Ik heb toen geleerd dat je samen de loop van de geschiedenis kunt beïnvloeden – dat je als burger niet machteloos hoeft te zijn. Deze ervaring heeft mij beslissend beïnvloed en mijn leven richting gegeven. Ook de grote internationale solidariteit uit de jaren zeventig en tachtig zou ik nu graag weer terugzien. Deze – positieve – lessen zullen we nog hard nodig hebben, willen we de klimaatcrisis met succes bezweren.

De enorme diversiteit aan acties van een paar decennia geleden kwam half oktober voor mij op een heel vrolijke en kleurige manier tot leven bij de tentoonstelling Protesteer! Actieposters vanaf 1965 die ik in het Verzetsmuseum opende. De tentoonstelling geeft een geweldig beeld van die jaren: de vredesbeweging, de strijd om abortus, de acties tegen de dictaturen in Latijns-Amerika, de antiapartheidsstrijd. Welke eis werd er niet gesteld? Welke actie niet gevoerd? Er is aan de posters een enorme creativiteit af te zien, een grote vrijheid.

De jaren tachtig zijn onlosmakelijk deel van mijn eigen biografie. Daarom is de vraag of ik spijt heb ook zo lastig te beantwoorden. Ik heb spijt van bepaalde acties – maar ik heb er geen spijt van dat ik in de jaren tachtig politiek volwassen ben geworden. Deze ervaringen hebben me gemaakt tot wie ik nu ben. Ik heb toen cruciale lessen geleerd: over de noodzaak van maatschappelijk protest, van volstrekte geweldloosheid én van de gevaren van een ‘wij-zij’-denken. Ik kreeg de ruimte me verder te ontwikkelen. Ik zou wensen dat moslimradicalen in Nederland nu op dezelfde manier toegemoet getreden worden.

Op de fiets naar huis ’s avonds in Amsterdam begin oktober word ik aangehouden door twee politieagenten. Waarom ik geen licht op mijn fiets heb. Ik leg ze uit dat de lampjes in mijn zomerjas zitten en ik net voor het eerst een warme jas had aangetrokken. De agent is onverbiddelijk en pakt zijn bonnenboekje. Op dat moment komt z’n wat oudere collega erbij. Hij herkent me en vraagt: ‘Bent u inderdaad Duyvendak?’. Ik beaam het. ‘Dan hoeft u geen bekeuring te betalen. U hebt al genoeg voor uw kiezen gehad Succes met alles’. Ik voel me welkom. Ik fiets vrolijk de nacht in. En stop thuis de lampjes in m’n winterjas.

Dit artikel verscheen in de Volkskrant van zaterdag 20 december 2008.