(Helling 14/14/09 – Volkskrant 14/14/09)
Het klimaatdebat zit vast. De alarmerende resultaten van klimaatwetenschappelijk onderzoek dringen niet door tot het publieke en maatschappelijke debat. Ik raak er steeds meer van overtuigd dat we de klimaatcrisis pas effectief kunnen aanpakken als er een werkelijk productief gesprek op gang komt tussen klimaatwetenschap, politiek en de media. Noch de meeste journalisten, noch de meeste politici weten de bevindingen van de wetenschappers op hun waarde te schatten. Ze verstaan elkaars taal niet, ze leven in verschillende werelden. De uitermate zorgwekkende bevindingen van de klimaatwetenschappers blijven veel te veel in de lucht hangen, in een groot vacuüm.
De klimaatwetenschappers worden steeds sceptischer over de politek. In het voorjaar van 2009 enquêteerde het Engelse dagblad de Guardian honderden klimaatwetenschappers. Zij waren bijeen op een congres in Kopenhagen om de nieuwste wetenschappelijke inzichten over klimaatcrisis met elkaar te bespreken. Maar liefst negentig procent van de wetenschappers zei tegen Guardian niet te verwachten dat de temperatuurstijging aan het eind van de eeuw beneden de 2 graden zou blijven. De meesten rekenen met een temperatuurstijging van 4 graden of meer. Een verhoging van de wereldgemiddelde temperatuur met meer dan 2 graden wordt als zeer kritisch gezien: de gevolgen voor miljarden mensen zullen groot zijn en er is een serieus gevaar dat het klimaat op hol slaat. Het officiële doel van de politiek is de temperatuurstijging onder de 2 graden te houden.
Volgens een meerderheid van de wetenschappers kàn de temperatuurstijging heel goed beperkt blijven tot minder dan twee graden, maar dan moet de politiek nu wel in actie komen. Maar daarin hadden deze wetenschappers nu juist geen vertrouwen. “Ik denk dat een compleet begrip wat er nu snel moet gebeuren, en een begrip van wat de consequenties zijn als de acties uitblijven, ontbreekt bij de politici en het grote publiek”, aldus een wetenschapper tegen de Guardian.
De vraag is of de klimaatwetenschappers niet zelf mede debet zijn aan deze dit onbegrip bij de politiek. Rob van Dorland, prominent klimaatonderzoeker bij het KNMI zei tijdens een debat in de Balie begin september: “wij zijn er om objectieve informatie te verschaffen en niet om politiek te bedrijven”. Maar zou een klimaatwetenschappers zich er niet veel nadrukkelijker om moeten bekommeren of de rest van de maatschappij de ernst van zijn bevindingen wel goed begrijpt? Of de politiek zich wel realiseert welke risico’s er genomen worden?
Want hier gaat het vaak mis. De boodschap komt niet over. Dat komt mede omdat het klimaatsysteem dermate complex is dat het lastig is om eenduidige uitspraken te doen over precieze effecten en het onmogelijk is om met honderd procent zekerheid voorspellingen te doen. Het gaat dan trouwens niet om de vraag of er wel sprake is van klimaatverandering als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen (daarover is bij 99 procent van de wetenschappers geen twijfel meer), maar wat hiervan op welke termijn, en waar, de precieze effecten zijn. Klimaatwetenschappers proberen met computermodellen, simulaties en toekomstscenario’s te werkelijkheid te benaderen maar – zorgvuldig en objectief als ze willen zijn – benadrukken ze steeds dat er in hun voorspellingen onzekerheden zitten. Ze houden ook ruime marges aan: ‘de zeespiegel zal stijgen met 50 centimeter tot 120 centimeter’ of ’de temperatuur zal omhoog gaan met 1,4 tot 5,6 graden’. In de natuurwetenschappelijke omgeving is het logisch deze onzekerheden nauwkeurig te benoemen. De onzekerheden markeren de ontbrekende kennis en dicteren de onderzoeksagenda. In de rest van de maatschappij leidt deze wijze van presentatie vaak tot verwarring.
Rob van Dorland ziet het gevaar van het benadrukken van de onzekerheden: “hierdoor geven we wellicht de politici redenen om niks te doen. Misschien moeten we naast de onzekerheden vooral de risico’s veel scherper gaan benadrukken”. Dat is de crux: ondanks alle wetenschappelijke onzekerheden over de precieze effecten is ook Dorland het erover eens dat we heel grote risico’s lopen en onmiddellijk moeten handelen. Voor het maatschappelijke handelen zijn de grote risico’s die gepaard gaan met de klimaatverandering veel relevanter dan de wetenschappelijke onzekerheidsmarges. Vergelijk het met de Mexicaanse griep. Er is nog heel grote onzekerheid of deze muteert naar een echt levensgevaarlijke variant maar het risico bestaat, al is dit niet eens zo groot. En vanwege dit risico neemt de overheid vele maatregelen en bestelt voor honderden miljoenen euro’s vaccins. Minister Klink heeft niet gewacht op de wetenschappelijke zekerheid dat het virus gaat muteren, voordat hij in actie is gekomen. Hij wil terecht het risico niet lopen dat hij straks te laat is. Twee Nederlandse griepwetenschappers – Osterhaus en Coutinho – zijn bekende TV-persoonlijkheden geworden, vooral omdat zij voortdurend aandacht vroegen voor de risico’s. Wanneer ze slechts op de wetenschappelijke onzekerheden hadden gewezen waren ze niet verder gekomen dan het Kenniskatern van de Volkskrant.
Hier ligt een grote opgave voor de klimaatwetenschappers: wijzen op de risico’s van de steeds maar toenemende CO2-uitstoot. Want ook als het niet zeker is, maar de kans wel vijftig procent dat de door miljoenen bewoonde delta’s van Bangla Desh nog in deze eeuw onder water komt te staan, nemen we daarmee een onaanvaardbaar groot risico. We moeten dan niet wachten met handelen tot zeker is dat dit Aziatische land overspoeld wordt.
Wat het ook voor de wetenschappers zelf extra lastig maakt om goed begrepen te worden, is dat iedere wetenschapper maar een deel van het complexe probleem bestudeert. De één bestudeert de effecten van de verzuring van oceanen, de ander de rol van het veen, weer een ander analyseert de betekenis van zonnevlekken. Niemand kan alles bestuderen. Slechts één keer in de vijf jaar komen duizenden klimaatwetenschappers bijeen en formuleren van synthese van de kennis van dat moment in de inmiddels befaamde IPCC-rapporten. We moeten nog meer dan twee jaar wachten op een nieuwe update van de wereldwijde kennis. Spijtig genoeg kan de besluitvorming op de VN-top in Kopenhagen in december niet gebaseerd zijn op een nieuwe synthese van de nieuwste wetenschappelijke inzichten.
Er zijn vertalers van de wetenschappelijke kennis naar de maatschappij, maar meestal zijn dit niet de klimaatwetenschappers zelf. Denk aan ervaren wetenschapsjournalisten als Fred Pearce en Mike Lynas en ook Gore speelt een dergelijke rol.
De klimaatonderzoekers worden wel steeds ongeruster en hun behoefte zich publiek te uiten wordt groter. De wetenschappers die dit voorjaar in Kopenhagen bijeen waren en door de Guardian geënquêteerd werden, formuleerden aan het slot van het congres een officiële boodschap voor iedereen die het wilde horen: ‘there is no excuse for inaction’. Zij riepen het publiek op om van hun regeringen te eisen eindelijk echt wat te gaan doen aan de klimaatverandering.
Sommige wetenschappers gaan nog een stap verder. Jim Hansen is de bekendste. Hansen, inmiddels in de zestig, werkt bij de NASA en is al decennialang een zeer gerespecteerd klimaatonderzoeker. Hij doet actief mee aan geweldloze blokkades van kolencentrales. “Geweldloze acties zijn legitiem want het democratische proces werkt onvoldoende. We hebben geen tijd te verliezen”, aldus Hansen. Hij is ook zeer sceptisch over de onderhandelingen voor een nieuwe wereldwijd klimaatverdrag, die in december in Kopenhagen tot een goed einde gebracht moeten worden. Hansen pleit voor een wereldwijd verbod op het bouwen van nieuwe kolencentrales.
Andere wetenschappers gaan de verbale strijd met de passiviteit van de politiek aan. Bekendste zijn de Duitse klimaatwetenschappers Schellnhuber en Rahmsdorf die met kracht pleiten voor het opschroeven van de mondiale reductiedoelstellingen en de politiek waarschuwen voor de gevolgen van inertie. Schellnhuber gebruikt daarbij het harde beeld van de Russische roulette: willen we de gok wagen ons een kogel door het hoofd te schieten?
Maar de kloof tussen wetenschap, media en politiek ligt natuurlijk niet alleen aan de opstelling van de klimaatwetenschappers. Ook journalisten zitten vaak gevangen in hun eigen logica, in dit geval de medialogica. Zo leveren ze vaak, dat is nu eenmaal de aard van hun werk, korte baanwerk en de klimaatcrisis is bij uitstek een lange termijnprobleem. De blik van de meeste media reikt enkele dagen ver, of enkele weken en bij uitzondering enkele maanden. Een paar jaar vooruit kijken, laat staan enkele decennia is zeer ongebruikelijk. Natuurlijk, de laatste jaren worden de grotere studies van wetenschappers door de serieuzere media getrouw samengevat. Maar vaak ontbreekt de follow up, ontbreekt het doordenken en verder kijken, blijft het korte termijn perspectief prevaleren. Na 9/11, of de bankencrash vorig najaar, waarvan in beide gevallen de gevolgen zich onmiddellijk deden gevoelen, tuimelden de beschouwingen over elkaar wat dit zou betekenen voor onze toekomstige wereld –, of economische orde. De gevolgen van de klimaatcrisis zullen veel ernstiger en ingrijpender zijn dan van de financiële crisis. Toch wordt de klimaatcrisis veel minder en slechter op z’n consequenties doordacht. Grote maar tragere ontwikkelingen vallen al snel buiten het blikveld van de journalistiek. Daarvoor zijn de meeste media te snel.
Iedere keer weer moet er nieuws gebracht worden. Paul Luttikhuis, NRC-journalist die een interessant klimaatblog bijhoudt, verwoordde een vrees van journalisten in het eerder gememoreerde debat in de Balie openhartig: “we moeten oppassen voor te veel herhaling. Anders slaat de verveling al snel toe.”
Daar komt nog bij dat zeker de audiovisuele media floreren bij confrontaties en conflicten. De steeds zeldzamere wetenschappers die de klimaatcrisis ontkennen, krijgen doordoor al snel een microfoon voorgehouden of een camera op zich gericht. Zij mogen het dan voor de zoveelste keer opnemen tegen de klimaatwetenschapper of de politicus die er voor pleit dat er maatregelen genomen worden. Levert altijd controverse op: spektakel! En dat is goed voor de kijkcijfers en de oplage. Het gevolg is wel dat de klimaatsceptici onevenredig veel aandacht krijgen en het publiek thuis op de bank na zo’n discussie slechts in verwarring achterblijft. De onzekerheden krijgen grote aandacht, de risico’s blijven onderbelicht. Goede journalistiek zou zelf helderheid moeten verschaffen en niet achterover leunen bij een debat waar een outsider heel lastig zelf een oordeel over kan vellen.
Thuis op die bank zit ook de politicus. Voor de meeste politici is de klimaatcrisis nog ver weg, en een probleem van de verre toekomst. Het issue is nog te abstract, de risico’s nog te weinig tastbaar. Het heeft nog maar heel beperkt invloed op het dagelijkse handelen. Bijna geen politicus zal zelf de wetenschappelijke studies lezen van de klimaatwetenschappers. Politici halen hun kennis vooral uit secundaire bronnen en consumeren verwerkte informatie – vooral uit de media. De hele klimaatcrisis komt de politici natuurlijk ook gewoon slecht uit. Ze moeten nu handelen, maar de grote gevolgen zullen zich pas voordoen als zij allang het politieke toneel hebben verlaten. Dat is een groot verschil met de Mexicaanse griep en allerlei andere bedreigingen. Politici moeten nu ingrijpende maatregelen nemen, politieke kosten maken, maar de baten zullen pas worden uitbetaald aan een heel nieuwe generatie politici. De neiging om de kop in het zand te steken is dan groot. De politieke aanpak kenmerkt zich tot nu toe door vrijwilligheid en vrijblijvendheid. Echt serieuze maatregelen worden keer op keer op de lange baan geschoven.
De politiek moet natuurlijk altijd dealen met risico’s en onderzekerheden. Toch is het opvallend dat ze het ene risico heel anders tegemoet treedt dan het andere. Bij iedere brug die gebouwd wordt is er een bepaalde kans dat die wanneer er een bepaald gewicht over gaat instort. Beleid is dan om de brug zo stevig te maken dat de kans de nul nadert en daar dan nog eens een forse opslag op te doen.
Op in de economische voorspellingen zitten grote onzekerheden. Het CPB erkent dat er ieder jaar in de macro-economische verkenningen een behoorlijke foutenmarge zit. Het instorten van het financiële systeem in het najaar van 2008 heeft geen enkel economisch instituut voorspeld. Lang en ver vooruit kijken durven economen bijna nooit. Daarvoor zijn de onzekerheden veel te groot. Desondanks baseert de regering ieder jaar de Miljoenennota op de voorspellingen van het CPB. De politiek kan natuurlijk ook niet anders. Het behoort zelfs wel tot de kern van het politieke vakmanschap: de juiste keuzes maken op basis van zeer diverse kennis, tegenstrijdigheden en te midden van grote onzekerheden. Maar waarom dan aan economen zoveel meer gezag toegekend dan aan klimaatwetenschappers? Economische effecten zoveel zwaarder laten wegen dan klimaateffecten?
In september 2008 presenteerde de commisie-Veerman haar studie met aanbevelingen over hoe we Nederland moeten beschermen tegen hoger water door de klimaatverandering. De commissie concludeerde, na raadpleging van heel veel wetenschappers, dat er een serieuze kans was dat de zeespiegel aan het einde van de eeuw met ruim een meter zou stijgen. Veerman nam dit als uitgangspunt voor de verdere aanbevelingen voor het verhogen van de dijken en allerlei andere waterwerken. Hier werd de commissie, ook door politici, hard op aangevallen: het was immers niet zeker dat het water met een meter zou stijgen! Veel wetenschappers achten 60 tot 70 centimeter net wat waarschijnlijker. Veerman had natuurlijk groot gelijk. Je moet je dijken niet bouwen op een zeeniveau dat gemiddeld verwacht wordt maar je moet uitgaan van de stijging waarop een kans is, zelfs als dat een kleine is. En daar dan eigenlijk nog een opslag op doen. Zoals dat bij bruggen bouwen ook gaat. Waar een kleine kans bestaat met grote gevolgen moet je als overheid het zekere voor het onzekere nemen. Maar het kabinet is nog steeds niet met de miljoenen op de proppen gekomen de dijken op de door Veerman gevraagde hoogte te brengen.
Bij een brug voor het zekere voor het onzekere genomen, bij onze dijken worden veel grotere risico’s aanvaardbaar geacht. Economische voorspellingen dicteren de politieke agenda, klimaatrapporten spelen helaas nog een zeer beperkte rol.
Er gaapt een diepe kloof tussen klimaatwetenschap en de belangrijkste afnemers van hun onderzoeken: de media en de politiek. Willen we een doorbraak bereiken in de aanpak van de klimaatcrisis dan zullen wetenschappers, media en politici elkaar moeten gaan begrijpen, elkaar gaan verstaan.
Daartoe zullen de klimaatwetenschappers hun ivoren torens moeten verlaten. ‘Objectieve wetenschap’ bestaat niet. Iedere wetenschappers zal zich ook dienen te bekommeren om de maatschappelijke impact van z’n onderzoeksresultaten en zich er veel meer van moeten vergewissen of z’n conclusie ook de media en het publiek bereiken. Daarbij zullen ze veel meer de grote risico’s die we lopen moeten benadrukken. Tegelijkertijd zullen de politici zich open moeten stellen voor deze ‘onwelkome’ boodschap. Zij zullen hun verantwoordelijkheid dienen te nemen. Zoals CPB en kabinet rond Prinsjesdag het debat massief en effectief hebben geframed (‘bezuinigen van 35 miljard zijn onontkoombaar’), zo zou ook het kabinet samen met klimaatwetenschappers het klimaatissue samen moeten framen met een even massief offensief: reductie van CO2-uitstoot met 40 procent is pure noodzaak in 2020. Waarom daarvoor geen 20 ambtelijke werkgroepen ingesteld? Binnen een jaar grote besluiten genomen? Wanneer wetenschap en politiek hier één richting wijzen, zal, zo verwacht ik, de hoofdstroom in de media volgen. En in zo’n context ontstaat de politieke ruimte voor effectieve maatregelen om de klimaatcrisis te bezweren.
Wijnand Duyvendak